Moengo Challenge (oktober 2009)
Door: Koert1
Blijf op de hoogte en volg Koert
01 Maart 2011 | Nederland, Amstelveen
Paramaribo, zes uur in de ochtend. Ik sta aan de poort van het hostel en ben nog niet helemaal wakker. Lichtelijk gespannen om wat komen gaat en gehinderd door het geratel van de airco heb ik voor mijn gevoel deze nacht bijna geen oog dichtgedaan. De nachtwaker van het hostel, keek me ongelovig aan en verklaarde me voor gek toen ik hem vertelde dat ik door het oerwoud naar Moengo zou fietsen.
Spoedig verschijnt mijn gids Etto op de fiets met in zijn kielzog de fourwheeldrive pickup die ons de eerste twee dagen van de tocht zal vergezellen. De achterbak ligt vol kampeerattributen, etenswaar en flessenwater. Bovenop ligt een kano waarmee ze ons aan het begin van de derde dag de Commewijnerivier over zullen zetten.
We wringen ons door het chaotische stadsverkeer en we moeten daarbij goed opletten want in Suriname rijdt men links en men is geen fietsers gewend. Na de brug over het Saramaccakanaal verlaten we via het enige fietspad dat Paramaribo rijk is de stad en rijden richting Paranam waar een grote aluminiumoxidefabriek staat. Tegenover de fabriek nuttigen we bij een truckstop een bami-kip ontbijt. Kort daarna verlaten we de hoofdweg en fietsen we over laterietwegen naar het plaatsje Carolina aan de Surinamerivier. We passeren hierbij enkele indianendorpjes. Hier is bijna geen verkeer maar desondanks kleuren we langzaam rood van het stof dat achter de passerende auto’s opwolkt. Slechts een enkele chauffeur heeft de tegenwoordigheid van geest zijn snelheid voor ons te minderen. De laterietwegen zijn bepaald geen pretje om te fietsen. Door gebruik van inferieur lateriet, rupsbanden en regen is de oppervlakte van de weg over de volle breedte veranderd in een wasbord met her en der gemene kuilen. Ondanks de geveerde voorvork geeft de fiets de trillingen ongenadig door. Zigzaggend zoeken we het beste spoor. Om tijdens het fietsen voortdurend op je pedalen te staan is gewoon niet vol te houden en gezeten op het zadel moeten onze billen er dus aan geloven. ’s Avonds heb ik ‘kussentjes’ op mijn zitbotjes. De zon brand ongenadig en het is vochtig heet. We zweten overdadig. In het begin van de middag bereiken we Carolina aan de Surinamerivier. We hebben er dan al zo’n 65 kilometer opzitten. De brug die hier in 2007 is gebouwd werd niet meer voltooid nadat een zandschip een peiler ramde en een deel van het brugdek in de rivier stortte. De Surinaamse overheid, de aannemer en de reder houden elkaar al twee jaar in een wurggreep over wie voor de kosten van herstel moet opdraaien. Terwijl we op het pontje wachten dat ons naar de overkant moet brengen, de schipper neemt ruim de tijd voor zijn lunchpauze, nemen we een duik in de rivier om het zweet en stof van ons af te spoelen.
Na de oversteek bereiken we al snel de voormalige plantage Jodensavanne. Van de plantage die medio 1600 door Braziliaanse joden werd aangelegd maar na 200 jaar weer werd verlaten, resten niet veel meer dan een begraafplaats en de fundamenten van de synagoge. Bij het indianendorpje Cassipora koopt Etto een hertendij voor het avondeten. Ik krijg toestemming een paar kiekjes te maken en probeer een gesprekje aan te knopen met een jongen van een jaar of twaalf die op iedere vraag alleen maar beleefd ‘ja meneer’ weet te antwoorden.
Na Blaka Watra, een verlaten nederzetting aan een kristalheldere kreek, verandert het karakter van het landschap. De laterietwegen zijn smaller en de savanne maakt plaats voor dichte bossage. Vlak voor ons steekt een Aira over; een boshond met een zwartglanzende vacht. Even later laat Etto ons halt houden. Hij heeft apen gehoord en jawel, een aantal Grijze Kapucijnerapen steken in de kruinen van de bomen de weg over. Enkele dragen een jong bij zich. Witoor Winterkoninkjes vliegen nieuwsgierig met ons mee en landen voor ons in het mulle zand om bij onze nadering weer op te vliegen en verderop opnieuw te landen. Het lijkt of ze geen pootjes hebben maar gewoon op hun buik landen. Midden in het bos stoppen we bij een bivakplaats waar Etto en de bemanning van de fourwheeldrive tijdens de invallende duisternis een kampement opbouwen. Ik heb niet het lef om me in het donker in de kreek te wassen, al voel ik me nog zo vies. Het bos zit vol geluiden die ik niet kan plaatsen en een confrontatie met een wild varken of een slang trekt me in het geheel niet aan. Vuurvliegjes dansen knipperend door het duister. Etto zorgt voor een culinair hoogstandje met hert, rijst en paksoi. Een houtvuurtje houdt de muskieten op afstand. Die nacht slaap ik voor het eerst in mijn leven in een hangmat. Na alle inspanning van de eerste fietsdag en ondanks het voortdurend gesnerp van de sicades (boomwantsen) slaap ik als een roos. Bij het ochtendkrieken wordt de rust wreed verstoord door een rode brulaap die minutenlang onophoudelijk en oorverdovend zijn soortgenoten waarschuwt zijn territorium niet te betreden.
Na het ontbijt breken we het kamp op en vervolgen we onze tocht. Het gebied is, nadat de bewoners voor het geweld van de binnenlandse oorlog, eind jaren tachtig wegvluchtten vrijwel onbewoond. Slechts enkelen keerden terug. De weg verandert geleidelijk in een karrenspoor met diepe kuilen gevuld met ‘tomatensoep’. Hier komen in hoofdzaak nog jagers langs. Van wegonderhoud is geen sprake. Regelmatig versperren omgevallen bomen de doorgang. Waar het ons nog lukt over de omgevallen bomen heen te klimmen, moet de bemanning van de fourwheeldrive enkele keren met de motorzaag een doorgang maken. Zijn de bomen te zwaar, dan wordt er een omleiding gemaakt rond de gevallen boom.
Ik moet me zo op de weg concentreren dat ik regelmatig in conflict kom met laaghangende takken en lianen. Verschillende keren blijft de zonneklep van mijn helm achter de takken hangen. Heel gemeen zijn de dorentjes van de ‘Wacht-een-beetjes’ die je shirt bijkans aan flarden trekken wanneer je langskomt. Bij de Mapanekreek stuiten we op een totaal vervallen brug. In het houten brugdek zitten grote gaten waar onfortuinlijke chauffeurs eerder met hun wielen door de verrotte beplanking zakten en vermoedelijk dagen moesten wachten op hulp van een kraan of bulldozer om het er weer uit te trekken. Om het de fourwheeldrives en enkele maffe fietsers mogelijk te maken naar de overkant te komen zijn in de lengterichting planken en balken over het wegdek gelegd. Als een circusartiest fietst Etto naar de overkant; ik waag me er niet aan en loop over de wiebelige planken met de fiets op mijn schouder naar de overkant. Na een tussenstop fietsen we door naar de Commewijnerivier waar we al vroeg in de middag aankomen en op de oever een bivak inrichten voor de nacht. De brug werd tijdens de binnenlandse oorlog verwoest. Tussen de mangroves steken alleen de peilers van de landhoofden nog als dikke staken omhoog. We horen toekans en zien Witbuikzwaluwen laag over het water scheren op zoek naar insecten. We nemen een bad in de rivier, ontdoen de fietsen van de modder en maken de ketting en derailleurs vrij van klei en plantenresten. Opvallend is dat, hoewel we, vanaf de Atlantische kust gerekend al zo’n 100 km. stroomopwaarts zitten, eb en vloed nog duidelijk merkbaar zijn. Ik realiseer me niet dat ik tussen de piranha’s zwem. Dat begrijp ik pas wanneer Etto een paar vissers aanhoudt die in hun korjaal langskomen. Bij hen wordt voor het avondeten een piranha gekocht van wel 4 kilo. Piranha’s zouden voor mensen volkomen onschuldig zijn. De vis laat zich gebakken uitstekend smaken en associeer ik met een Hollands lekkerbekje. Opnieuw slaap ik prinsheerlijk in mijn hangmat en geniet van de sterrenhemel boven me. Vuurvliegjes doorkruisen als UFO’s geluidloos knipperend het heelal.
De volgende ochtend wordt ik weer gewekt door een brulaap. Er hangt een nevel over de rivier. De bemanning van de fourwheeltruck zal ons met onze fiets in een kano om beurten 400 meter stroomopwaarts naar Java aan de overkant brengen. Het dorpje bestaat uit enkele verlaten hutten van jagers en vissers. Hoewel we er wel tekenen van bewoning zien, treffen we er niemand aan. Weer fietsen we door dichte bossen. Af en toe is er een perceeltje open gekapt en afgebrand en in gebruik als ‘kostgrondje’. In tegenstelling tot de vorige dag hebben we nu heuvels met af en toe een venijnig klimmetje. In de dalen stuiten we steevast op een grote plas water. De wegen zijn weer overwegend laterietwegen en in gebruik als concessiewegen voor houtkappers. Het wegdek is erbarmelijk. De enorme trucks met opleggers waarop de stammen vervoerd worden laten diepe kuilen achter die zich vullen met water. Meestal lukt het om langs de randen van de plassen te fietsen; soms hebben we geen keuze en moeten we dwars door de kuilen heen. Enkele keren komen we midden in zo’n plas tot stilstand. We zijn kletsnat van het zweet en tot aan onze kruin besmeurd met rode modder. Wanneer we het concessiegebied verlaten worden de wegen beter en zien we meer tekenen van bewoning. Op een kostgrondje zijn een paar mannen aan het werk en scoren we een watermeloen. Wanneer we een kreek oversteken lopen we zonder schroom het kristalheldere water in en spoelen ons zo goed mogelijk af om weer enigszins toonbaar te zijn wanneer in Abudakondre aankomen, een gehucht op een paar kilometer afstand van Moengo. Maar het rood van het lateriet is niet uit onze schoenen en kleding te krijgen. In de loop van de middag bereiken we het dorpje. We zijn inmiddels door onze watervoorraad heen maar bij de brug over de Moengorivier verkopen vrouwen meloenen en frisdrank.
’s Nachts logeren we in een oude missiepost. De beheerder toont mij trots het kapelletje met de tabernakel en een Mariabeeld dat nog in gebruik is bij missionarissen die af en toe het plaatsje aandoen. De volgende ochtend fietsen we naar Moengo waar Etto ons trakteert op een afscheidsontbijt met nasi en kokostaart toe. Hij heeft al vervoer geregeld naar Parimaribo. Ik blijf voor enkele afspraken achter in Moengo.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley